Naam: Musa
Titel: Al- Kazim
Agnomen: Abul Hassan
Vader: Imam Ja’far al-Sadiq (as)
Moeder: Hamida
Geboortedag: 7e Safar 128 AH (Arabische kalender maanden)
Geboorteplaats: Abwa
Leiderschap periode: 35 jaar
Levensjaren: 55 jaar
Overleden: 25e Rajab 183 AH (Arabische kalender maanden)
Begraafplaats: Kazemein, Irak.
In de naam van Allah, de Barmhartige de Genadevolle
Inleiding
Imam Musa bin Ja’far (a.s) werd geboren op Safar 7, 128 Ah bij Abwa’, halverwege tussen de steden Mekka en Medina. Het is de plaats waar de moeder van de Nobele Profeet (vzmh), Amina, de dochter van Wahab, was overleden en werd begraven. De zevende heilige Musa al-Kazim (a.s) was de zoon van Imam Jafar as-Sadiq (a.s), de zesde Imam. De naam van zijn moeder was Hamidah, de dochter van een nobele man, afkomstig uit de staten van Barbarije.
Imam al-Kazim (a.s) verdiende vele bijnamen van het volk voor zijn unieke en geraffineerde karakter. Hij werd: “Adb Salih” genoemd (de Nobele Dienaar), voor zijn perfecte karakter en manieren. “Zain al-Mujtahideen” (de Sier van de Arbeiders), voor zijn lange aanbiddingen en smeekbeden. “al-Kazim” (degene die zijn Woede remt) voor zijn extreme uithoudingsvermogen, geduld en moed in tegenslagen, het terugdringen van pijn en woede en voor de vriendelijkheid tegen degenen die hem slecht behandelden. “Bab al-Hawaij” (de deur van het vervullen van de Behoeften van mensen), voor zijn uitstekende positie in het vervullen van de wensen en behoeftes van het volk als iemand smeekt om Allah (swt) en zijn naam roept.
Jeugdjaren
Imam Musa al-Kazim (a.s) passeerde twintig jaar van zijn gewijde leven onder de genadige bescherming van zijn heilige vader. Zijn inherente genialiteit en begaafde deugdzaamheid gecombineerd met de goede begeleiding en onderwijs van Imam Jafar as-Sadiq (a.s), toonde de ontwikkeling van zijn toekomstige personaliteit. Zelfs in zijn jeugdjaren was hij volledig vertrouwd met de Goddelijke Kennis. Al-`Allamah al-Majlisi (r.a) vermeldt dat een keer Abu Hanifah het Heilige verblijf van Imam Jafar as-Sadiq (a.s) opriep om hem te vragen over een aantal religieuze zaken (masa’il). De Imam (a.s) was aan het slapen dus bleef hij buiten wachten totdat de Imam (a.s) wakker werd. Ondertussen kwam Imam Musa al-Kazim (a.s), die toen vijf jaar was, uit zijn huis. Abu Hanifah, nadat hij hem zijn mooiste compliment aanbood, vroeg: “O, de zoon van de Heilige Profeet! Wat is jouw mening over de daden van een man? Verricht hij ze zelf of laat God hem ze verrichten?” “O, Abu Hanifah”, de vijf jaar oude Imam (a.s) antwoorde tegelijk, in de typische toon van zijn voorvaderen, “de handelingen van een man zijn beperkt tot 3 mogelijkheden. Ten eerste, dat God ze alleen doet als de man erg hulpeloos is. Ten tweede, dat beide, God en de mens gelijkelijk de instemming delen. Ten derde, dat de man het zelf doet.
Nu, als de eerste veronderstelling juist is, bewijst het duidelijk de onrechtvaardigheid van God die Zijn schepselen straft voor zonden die zij niet zelf hebben begaan.
En als de tweede voorwaarde acceptabel is, zelfs dan is God onrechtvaardig als Hij de man straft voor misdaden waar Hij gelijk is aan zijn partner. Maar de onwenselijkheid van beide voorwaarden is duidelijk in het geval van God. Aldus, komen wij bij het laatste alternatief voor het probleem dat mannen absoluut zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen doen en laten.”
Imam Ja’far as-Sadiq (a.s) benoemde zijn zoon, Musa al-Kazim (a.s) als zijn opvolger voor het Officie van Imamatschap. Ali bin Ja’far, de broer van Musa al-Kazim (a.s), een betrouwbare verteller, vermeldde: ‘Ik hoorde Abu Ja’far bin Muhammad (a.s) tegen een aantal mensen van zijn omgeving en dierbare vrienden zeggen: “Zorg goed voor mijn zoon, Musa. Hij is de beste van mijn zonen en de beste onder wie ik achter me laat. Hij zal mijn opvolger zijn en het bewijs van Allah, the Verhevene, over al zijn dienaren na mij’.”
De Heilige Imam Jafar as-Sadiq (a.s) blies zijn laatste adem uit op de 25ste van Shawwal 148 AH en op dezelfde dag dat Imam Musa al-Kazim (a.s) de opvolger van het Heilige Officie van Imamatschap behaalde als de zevende Imam. De periode van zijn Imamatschap duurde 35 jaar. In het eerste decennium van zijn Imamatschap kon de Imam een rustige uitvoering van verantwoordelijkheden veroorloven van zijn Heilige Officie en verspreidde de leringen van de Heilige Profeet Mohammad (vzmh). Doch spoedig daarna werd hij slachtoffer van de heersende koningen en een groot deel van zijn leven bracht hij door in de gevangenis.
Politieke Conditie en Gevangenissen
Imam Musa al-Kazim (a.s) leefde onder de meest cruciale tijden in de regimes van de despotische ‘Abbasid koningen, die werden gekenmerkt door hun tirannieke en wrede bestuur. Hij was getuige van het heerschappij van al-Mansur ad-Dawaniqi, al-Mahdi en Harun ar-Rashid. Al-Mansur en Harun ar-Rashid waren de despotische koningen, die een veelvoud aan onschuldige nakomelingen van de Heilige Profeet (vzmh) aan het zwaard bonden. Duizenden van deze martelaren werden levend begraven in muren of in afschuwelijke donkere gevangenissen gestopt tijdens hun leven. Deze verdorven kaliefen kenden geen medelijden of rechtvaardigheid en zij vermoordde en martelden voor het plezier dat zij kregen van menselijk lijden. De Heilige Imam (a.s) werd gered van de tirannie van al-Mansur omdat de koning, bezig zijnde met zijn project van de aanleg van de nieuwe stad Bagdad, geen tijd kon krijgen om zich tegen het slachtoffer de Imam (a.s) te keren. In 157 AH was de stad Bagdad gebouwd. Dit werd snel gevolgd door de dood van zijn stichter een jaar later, nadat al-Mansur, zijn zoon al-Mahdi de troon verrees. Voor een aantal jaren bleef hij onverschillig tegenover de Imam (a.s). Toen hij in 164 AH naar Medina kwam en hoorde over de geweldige reputatie van de Imam (a.s), kon hij zijn jaloezie niet laten varen en de vonk van zijn voorvaderlijke kwaadaardigheid tegen de Ahl al-Bayt (a.s) werd opnieuw aangewakkerd. Hij is er op de een of ander manier in geslaagd om de Imam (a.s) mee te nemen naar Bagdad en heeft hem daar gevangen gezet. Maar na een jaar realiseerde hij zich zijn fout en liet de Imam (a.s) vrij. Al-Mahdi werd opgevolgd door al-Hadi, die maar voor een jaar leefde.
Nu, in 170 AH, verscheen de meest wrede en tirannieke koning Harun ar-Rashid aan het hoofd van het ‘Abbasiden Rijk. Het was tijdens zijn regeren dat de Heilige Imam (a.s) het grootste deel van zijn leven in een ellendige gevangenis doorbracht totdat hij werd vergiftigd. Harun had de Imam (a.s) gearresteerd in de Moskee van de Profeet (vzmh), terwijl de Imam (a.s) aan het bidden was. Hij werd geboeid en geketend en naar Basra gestuurd. De Imam (a.s) werd in de gevangenis gezet onder de hoede van Isa bin Ja’far.
Na een jaar schreef Isa naar Harun dat hij De Imam (a.s) niet langer gevangen kon houden, hij kon alleen maar vroomheid en gerechtigheid in hem vinden. Het is zo lang geleden dat de Imam (a.s) in mijn gevangenis terecht kwam, waarin ik hem heb getest. Mijn spionnen keken naar al zijn bewegingen, maar ik kon niets vinden over hem, behalve het feit dat hij altijd aan het bidden was. Zelfs heb ik geregeld dat een van mijn geheime bewakers kon luisteren naar zijn gebeden. Toen Harun, Imam al-Kazim (a.s) in een gevangenis plaatste, hoorde een van de spionnen, die een oogje in het zeil hield, de Imam (a.s) zeggen: “O, mijn Heer, U weet dat ik U heb gevraagd om mijn tijd te besparen om me te wijden aan Uw dienst. U hebt dat gedaan. Alle lof zij aan U.”
Toen Harun de brief van Isa kreeg, stuurde hij iemand naar Basra om de Imam (a.s) te verplaatsen naar Bagdad onder de hoede van Fadhl bin Rabi (een van de ministers), die later ook een volgeling werd van de Imam (a.s). De gevangenissen waren zo klein dat er geen plek was om te staan in de kamer en het eten was een kopje water met twee stukken droog brood per dag. De Imam (a.s) bleef geduldig. Haroon vroeg Rabi om Imam al-Kazim (a.s) te doden, maar hij stemde niet in om dat te doen. Harun bevool Fazl door middel van een brief hem te leveren aan Fazlibn-e Yahya. Fazl bin Yahya ontving de Imam (a.s) en liet hem in een van de kamers van zijn huis en huurde wachters om hem te controleren.Zij meldden dat de Imam altijd aan het bidden was en hij verbond dag met nachts door te bidden en het reciteren van de Koran. Hij vastte zoveel dagen en hij draaide zijn gezicht niet weg van de richting van het gebed.
Door het observeren van het gedrag van de Imam (a.s), respecteerde Fazl hem veel. Haroon had hierover nieuws ontvangen. In die tijd was hij in “Reqah” (een nabijgelegen stad in Bagdad). Hij schreef een brief aan Fazl eisen dat hij de Imam (a.s) moest doden hem niet moet respecteren. Fazl gehoorzaamde Harun niet en hij wilde de Imam (a.s) niet doden. Haroon ontving het laatste nieuws omtrent de kwestie. Hij werd heel boos en riep Masroor Khadim (een van zijn wreedste mannen) direct naar Baqdad naar Musa bin Ja’far. “Als je het comfortabel heeft. Zal je deze brief aan Abbas Ibn-e Mohammad geven en hem bevelen te doen wat de brief hem voorschrijft”, zei hij.
Haroon gaf een andere brief aan Masroor Khadim en eiste dat de brief overhandigd moest worden aan Sandi Ibn-e Shahak (een wrede Joodse cipier). In de brief werd inbegrepen dat Sandi Ibn-e Shahak in elk geval Abbas Ibn-e Mohammed moest gehoorzamen.Masroor Khadim ging naar Bagdad en kwam aan Fazl Ibn-e Yahya’s huis. Niemand wist de reden van de aanwezigheid van Masroor’s daar. Hij ging direct naar Imam (a.s) en wat hem was verteld, de Imam (a.s) was comfortabel. Dus ging hij naar Abbas Ibn-e Mohammad en Sandi Ibn-e Shahak en gaf ze Haroon’s brieven.
Kort daarna kwam Abbas’s vertegenwoordiger haastig naar het huis van Fazl. Fazl werd nerveus en vergezelde Abbas’s vertegenwoordig naar zijn huis. Abbas vroeg om een aantal zwepen en karton-achtige objecten. Daarna beval hij op basis van Yahya en Sand Ibn-e Shahak sloeg hem honderd keer waarop Abbas persoonlijk getuige was van het gebeuren. Daarna verliet Fazl het huis van Abbas. Masroor Khadim schreef een brief aan Haroon waardoor hij al het geval uitlegde ten aanzien van de kwestie. Na opname van Sandi Ibn-e Shahak als een geschikte persoon voor het doden en martelen van Imam al-Kazim (a.s), Haroon bevool Khadim om de Imam (a.s) te leveren aan Shahak. Uiteindelijk verplaatste Harun de Imam (a.s) onder de hoede van Sindi bin Shahak. De Imam (a.s) bleef in de gevangenis voor de laatste 19 jaar van zijn leven.
De 19 jaar van gevangenisstraf gaf de Sjietische bevolking een kleine opluchting omdat de heersers zich op de Imam (a.s) concentreerden. De Sjieten waren in staat om van Arabia naar Iran, India etc. te spreiden, dus het verspreiden van de Islam en het was een van de factoren tegenover de populatie van de achtste Imam (a.s).
Morele en ethische Uitmuntendheid
Ten aanzien van zijn moraliteit en ethische excellentie, licht Ibn Hajar al-Haytami toe: “Het geduld en verdraagzaamheid van Imam Musa al-Kazim (a.s) was zodanig dat hij de titel kreeg van al-Kazim (iemand die zijn woede inslikt en verdraagt). Hij was de uitvoering van deugd en vrijgevigheid. Hij besteedde zijn nachten aan gebeden van God en zijn dagen met vasten. Hij vergaf altijd degenen die ongerechtig waren tegen hem. Zijn vriendelijke en genereuze houding tegenover de mensen was zodanig dat hij heimelijk de arme en behoeftige mensen uit Medina steunde en hielp en hen te voorzien van geld, voedsel, kleding en andere behoeften van levensonderhoud.” Het bleef een raadsel voor de ontvangers van de geschenken wie hun weldoener was tijdens het leven van de Imam (a.s), maar het geheim werd niet geopenbaard tot na zijn dood.
Het geheim achter de grootheid van Ahl al-Bayt (a.s) en hun volmaaktheid, die hen onderscheidt van de rest van de mensheid, is hun Goddelijke kennis en hun absolute toewijding aan de Enige God, de belichaming van genade en absolute, pure perfectie. Zij werden van harte gewijd aan Allah (swt), ze zijn volledig hebzuchtig met monotheïstische concepten die duidelijk terug te vinden zijn in hun gedrag, houding en daden. Het is dan niet verassend, om in hun pad de terughoudendheid van deze wereldse genot te zien. Met uitzicht op de genoegens van het leven, geven ze zichzelf en hun rijkdom om Allah’s (swt) plezier te streven. Ze werken hard om de mensheid te redden en ze begeleiden op het rechte pad van de goedheid en het geloof.
De Goddelijke pad van Imam al-Kazim (a.s) was het beste bewijs van deze betekenissen. Er werd gezegd:
“Hij was de beste onder het onthouden van het Boek van Allah, de Verhevene. Hij had een melodieuze stem als hij de Heilige Koran reciteerde, de aanwezigen zouden zodanig geraakt worden dat ze in tranen uitbarsten alleen maar door het luisteren naar hem. Mensen in de stad van Medina noemde hem “Zainul-Mujtahideen”, de Sier van de Arbeiders. “
Zijn nabijheid tot Allah (swt), zijn verlangens om Hem te ontmoeten en zijn pogingen om Hem te behagen, maakte hem dat hij een reis naar het Heilige huis van Allah (swt) in Mekka te voet ging. Er werd gemeld dat hij vier keer te voet naar Mekka ging samen met zijn broer, Ali bin Ja’far. Het duurde 26 dagen om Mekka de eerste keer te bereiken, 25 dagen voor de tweede keer, 24 dagen de derde keer en 21 dagen de vierde keer.
Er wordt gezegd dat “als hij voor de aanwezigheid van Allah (swt) stond, om het gebed te verrichten, rolden er tranen over zijn gezicht”. Hij vroeg Allah’s (swt) vergeving en dankte Hem voor Zijn genade.
Hisham bin Ahmar vermeldde: “Ik reed met Musa bin Ja’far op een straat in Media, toen hij afsteeg en knielde. Hij bleef zo, bewegingloos, voor een lange tijd. Toen hief hij zijn hoofd en steeg weer op.” “Mag ik uw verlossen?” Vroeg ik. Hij antwoordde: “Ik herinnerde me een genade die Allah mijn begunstigde. Ik wou even mijn Heer bedanken voor dat.”
Sheikj Mufid zei: “Hij huilde zijn vrees voor Allah (swt) uit totdat zijn baard nat werd. Hij was beschaafd bij zijn zorg voor zijn familie en verwanten, die hij bezocht en hielp als zij hem nodig hadden. In het holst van de nacht bracht hij een bezoekje bij de arme mensen van Madina, droeg hij in een mand, gouden Dinars en zilveren Dirhams, meel en dadels. Hij bracht ze al deze dingen zonder dat ze wisten wie het was of wie de donor was.”
Betreffende zijn houding met mensen, zei Sheikh Mofid, moge Allah tevreden zijn met hem:
“Musa bin Ja’far (a.s) was de meest toegewijde gelovige onder de mensen van zijn tijd en de meest bedreven in Fiqh. Hij was de meest vrijgevige en vriendelijkste van alle mensen…”
Hij keerde het slechte met het goede en schonk zijn vriendelijkheid weg met alle mensen. De geld-zakken van de Imam (a.s) die hij doneerde aan arme mensen werd spreekwoordelijk. Dat was de wijze en tolerantie van de Imam (a.s). Hij kocht en emancipeerde de slaven en zette ze vrij omwille van Allah (swt) en eiste er niets voor terug.
Literaire Kundigheden
Tijd en omstandigheden lieten Imam Musa al-Kazim (a.s) niet toe om instituten op te richten om religieuze kennis bij te brengen aan zijn volgelingen zoals zijn vader, Imam Ja’far as-Sadiq (a.s) en zijn grootvader, Imam Muhammad al-Baqir (a.s) hadden gedaan. Hij was nooit toegestaan om een samenkomst toe te spreken. Hij droeg zijn missie in stilte met preken en begeleiding.
Imam Kazim’s (a.s) tijdperk was overvloedig met ideologische en filosofische stromingen. Meningsverschillen over fiqh (islamitische jurisprudentie), Koran uitleg en wetenschap van de tradities ontstond.Dat tijdperk was de meest kritische in het leven van de moslims. Atheïsme, polytheïsme en overdrevenheid werd doorgedrongen tot de Islamitische samenleving en de nieuwe ideologische trends, met tegenstrijdige fiqh decreten.
Sommige rechters en rechtsgeleerden (religieuze deskundigen) verdraaiden hun oordelen en besluiten om bij de heersers te horen. Vervormde en verzonnen tradities werden verspreid in grote hoeveelheden.Alhoewel uiterst beperkte en belegerd, heeft Imam Musa bin Ja’far (a.s) zijn missie niet opgegeven. Het was zijn hoogste prioriteit om de Islamitische verloop te verbeteren door de Ummah te laten zien wat origineel en wat niet-Islamitisch was.
Met behulp van zijn volgelingen, confronteerde hij de nieuwe ideologische trends, precies zoals zijn vader, Imam Jafar as-Sadiq (a.s), en zijn grootvader, Imam al-Baqir (a.s), eerder had gedaan. Hij toonde hun gebreken en toonde dat het verdraaide denkbeelden waren van de oorspronkelijke Islam. Wat betreft fiqh, hij vulde het aan met zijn uitleg, verklaringen en inhoudingen. Op die manier bracht de Imam (a.s) de vaste toestand van de Islamitische wetten. Hij hield de school van Ahl al-Bayt (a.s) origineel en vulde het aan.
Biografische boeken en die verband houden met tradities onderhield dat opwaarts tot 300 leerlingen die zich hadden aangehaald van Imam Musa bin Ja’far (a.s). Met trots, citeert de geschiedenis een lijst van de Imam’s studenten die gedistingeerd zijn als grote en prominente religieuze geleerden. De meeste van hen schreven en stelde rijke en geweldige boeken samen over de verschillende wetenschapen van de Islam.
Imam al-Kazim (a.s) was het archief van Goddelijke wijsheid en hij moedigde de moslims en alle mensen aan om kennis te verwerven in overeenstemming met de Heilige Koran. In een van zijn uitspraken zegt de Imam (a.s):
“Neem deel aan de bijeenkomsten van denkers en blijf dicht bij hen, zelfs als je geen plaatst heb om te zitten en gedwongen wordt om op te staan, God herleeft dode harten onder de zegeningen van wijsheid in dezelfde weg dat Hij een dode land door regen doet herleven.”
De Imam (a.s) past toe wat hij preekt. Zijn uithoudingsvermogen was opmerkelijk en ondanks jaren van gevangenisstraf heeft hij nooit toegegeven aan de eisen van de Abbasiden kaliefen.
Het martelaarschap
Harun ar-Rashid bezocht Madina in 179 AH. In zijn hart was het vuur van boosheid en jaloezie ten opzichte van Ahl al-Bayt (a.s) gewekt, toen hij de grote invloed en populariteit die de Heilige Imam (a.s) genoot tegenover de mensen daar zag. Hij arresteerde de Imam (a.s) terwijl hij bezig was met het gebed bij het graf van de Heilige Profeet (vzmh). Hij hield de Heilige Imam (a.s) in de gevangenis in Bagdad voor een periode van vier jaar lang. De historicus Yaqoubi schrijft: “Gedurende een lange periode van gevangenschap in de gevangenis van Harun, suggereerde een persoon dat de Imam (a.s) een brief schreef aan een van de ambtenaren om zijn vrijlating te schaffen. In reactie daarop gaf de Imam (a.s) een duidelijk en beslissend antwoord, zeggende: “Op een dag openbaard God aan profeet David dat: ‘Als een dienaar toevlucht zoekt in iemand anders dan Ik, zal Ik hem beroven van Mijn Barmhartigheid’.”
Die standvastigheid bracht de Abbasiden van hun stuk en de wrede kalief Haroen ar-Rasheed vergiftigde op de 25ste van Rajab 183 AH het voedsel van de Imam (a.s) in de gevangenis van Bagdad. Deze dosis bleek fataal en de 7de Imam (a.s) bereikte de martelaarschap op deze dag in 183 AH. Echter, de kalief was bang om zijn misdaad toe te geven en hij kocht de chief Qazi om, om te getuigen dat er geen lichamelijk letsel was getroffen bij Imam Musa al-Kazem (a.s). Zelfs zijn heilige lijk werd niet gespaard. Zijn lijkbaar werd geplaatst op de brug van Bagdad en de mensen werden gedwongen om te getuigen dat er geen tekenen van vals spel waren op het lichaam. Toen Sulayman de broer van Harun Ar-Rashid dit hoorde werd hij woedend en organiseerde een begrafenis in een Quraysh-begraafplaats buiten Bagdad (de 8ste Imam deed de ghusl en kafan). Dit is sindsdien uitgegroeid tot de stad Kazemayn ter ere van de twee gouden koepel mausoleums, dit staat voor de twee Kadzims toen de 9de Imam (a.s) daar werd begraven, waar de mensen niet alleen uit Irak, maar uit de hele wereld komen om de eer te bewijzen en tot God te bidden om hen toe te kennen van hun behoeften, die op wonderbaarlijke wijze worden beantwoord.
Toen het nieuws van de martelaarschap van de zevende Imam (a.s) zich verspreidde in Bagdad, begon een oude man onophoudelijk te huilen. Toen hem gevraagd werd wat de reden was, herinnerde hij zich de dag dat zijn akker last had van ongedierte en zijn hele oogst was beschadigd. De oude man zei: Ik leefde eerlijk en heb nooit mijn hand uitgestrekt naar de mensen, maar sinds ik in schulden was vroeg ik me af hoe ik mijn lening terug moest betalen. Ik was in die staat van verwarring toen ik Imam al-Kazim (a.s) zag benaderen en vroeg me hoeveel verlies ik heb geleden als gevolg van de verwoesting van het gewas. Ik zei 120 Dinars. De Imam (a.s) glimlachte en overhandigde mij een tas met 150 Dinars. De Imam’s (a.s) vriendelijke en hartelijke blik, wat zonder enige trots of superioriteit was, fascineerde mij. Ik drukte zijn vriendelijke hand uit dankbaarheid.
Alhoewel ik in verlegenheid werd gebracht, accepteerde ik zijn financiële hulp en de Imam (a.s) adviseerde mij om nooit teleurgesteld te worden van God’s genade. Nu huil ik vandaag omdat een grote man ons heeft verlaten. Degene wiens nederigheid en vriendelijkheid een spreekwoord was en die altijd zorgde voor de behoeftigen.
Bronnen: